Zomers buitje
Het miezert. Ik stap de deur uit om naar de auto te gaan, mijn dochter naar het kinderdagverblijf te brengen en aan het werk te gaan. Mijn gezicht, nee mijn hele lijf staat op standje overleven…
…ik ben moe namelijk. Moe van werk, van die lieve maar ook onvermoeibaar eigenwijze peuter die met de vogels wakker wordt en pas weer slaapt als de zon onder gaat. Van getob over beslissingen die ik te nemen heb en van te weinig tijd om stil te staan en stil te zitten. Of eigenlijk… te weinig tijd némen om dat te doen. Ik ben uit balans en snak naar vakantie.
Een beetje mopperend wacht ik tot mijn dochter ook zin heeft om naar buiten te komen. Mopperend op mijn dochter, omdat ze in de vijf minuten daarvoor de hele vloer heeft weten te bezaaien met speelgoed en nu niet opschiet. Mopperend op mijn lief, omdat die gisterenavond de afwasmachine niet heeft aangezet. Mopperend op de miezer die uit de lucht valt. Mopperend op mezelf, omdat ik zo mopper.
En dan ineens ruik ik het.
Nat gras. Natte bomen. Natte aarde. Ik voel hoe mijn voeten de grond weer raken, hoe erg mijn lichaam en geest verlangen om weer verbonden te zijn. Ik voel hoe mijn lijf ontspant, adem diep in en glimlach. In nog geen seconde besluit ik de fiets te nemen en de dag in een ander tempo te vervolgen. Ik kijk naar de lucht, die nog steeds grijs is. Toch lijkt de miezer wat minder te worden. Ik zet Liene achterop, neem een route langs zoveel mogelijk groen, adem in en vul mijn longen met alle zomer die er is.
‘We gaan bijna op vakantie meisje!’, roep ik enthousiast. Ik denk aan hoe fijn het is om de hele dag buiten te zijn, te spelen en te eten. Om geen overvolle afwasmachine, geen vloer bezaaid met speelgoed en geen druk bezette agenda te hebben. Om het te doen met dat wat in één tas past. Om dammen te bouwen in de beek. Om een leeg mobieltje te hebben en dus geen tijd te kennen. Om voor het zetten van een kopje thee gewoon simpelweg te gaan zitten wachten tot wanneer het water kookt. En dat dat het dan is, voor dat moment.
Dan voel ik hoe de miezer overgaat in regen. Veel regen. Op mijn hoofd. In mijn nek.
‘Ik word nat!’, roept Liene. Even schiet ik in de stress. Ik heb haar wel een regenjas aangegeven, maar mezelf natuurlijk niet. Getver, dat heb ik weer. Ik voel hoe mijn lijf zich weer spant, mijn schouders weer pijn gaan doen. Ik trap wat harder want… ik heb ook nog wind tegen.
‘Na het onweer, komt de zon weer. He mama?’, hoor ik Lienes stemmetje achter me.
Dan voel ik een glimlach rond mijn mond verschijnen. Dat zinnetje komt uit een boek dat ik heel vaak aan haar voorlees. Het boek over Vos en Haas en de bui van Uil.
Ik adem nog eens diep in en antwoord het zó bekende andere zinnetje uit het boek:
“Zo is het meisje. Daar is het een bui voor.”
Ik ontspan mijn schouders. Vertraag mijn trappen. Ik denk aan het hartje van regen dat Liene de dag ervoor in het zwembad in de tuin had ontdekt. Ook al zo’n prachtig voorbeeld van haar positieve kijk. Want na het onweer, komt de zon weer.
De lucht is grijs. Ik voel de druppels in mijn hals. Maar mijn eigen bui is gelukkig weer overgewaaid.