De man die alles dacht te weten
De man die alles dacht te weten Een verhaal van Marieke van Riel
Wat een heerlijke dag! De jongen liep door de velden. De zon aaide over zijn wangen en het pas gemaaide gras kietelde zijn neus.
“Dag zon, wat heerlijk dat je er weer bent. Dag gras, wat ben je mooi gemaaid!”
Zoals altijd zei de jongen alles en iedereen goedendag. Mevrouw Koolmees, de grote boom. Familie Eend, de vijver en de wind die rimpels maakte op het water. De kiezels op het pad en de bomenrij ernaast.
“Dag allemaal!” Als antwoord ging de zon nog harder stralen. En het gras werd nog groener van geluk. Bovenop de heuvel ging de jongen zitten. Hij keek rond, glimlachte en voelde zich fijn. Hij riep zo hard hij kon:
“Dag Allemaal, Dá-hág! Wat een heerlijke dag!”
De jongen hoorde voetstappen. Een grote schaduw boog over hem heen. De jongen kreeg het er fris van. Meteen wist hij wie er achter hem stond. Het was de Man die alles dacht te weten. Die staat wel vaker met zijn rug richting de zon, en maakt dan grote, lange, koude schaduwen, overal waar hij komt.
“Pardon mijn jongen, ik hoorde je zojuist gillen,” begon de Man. “En dáár wil ik het even met je over hebben.” De jongen keek om.
“Het spijt me dat ik zo hard gilde, maar ik voel me zó blij!” De man zette zijn handen in zijn zij en zuchtte.
“Neem maar van mij aan, zo leuk is het allemaal niet. En ik weet veel hoor!” Hij stak zijn wijsvinger op, en tikte ermee op zijn voorhoofd. De jongen glimlachte.
“Sterker nog, ik weet er alles van,” ging de Man verder, “soms lijkt iets fijn en gezellig, maar dan komt er iets dat het verpest. Pas dus maar op!” De jongen bleef de man glimlachend aankijken.
“Ik zie dat anders ”, zei hij.
De Man die alles dacht te weten staat wel vaker met zijn rug richting de zon, en maakt dan grote, lange, koude schaduwen
Meteen nadat hij dat had gezegd, werd alles stil. Zelfs de wind hield haar adem in zodat de bladeren stopten met ruisen en hij beter kon verstaan wat er op de heuvel gezegd werd. De Man die Alles dacht te weten merkte het niet. Hij hoorde alleen wat de jongen zei en kon zijn oren niet geloven. Hij zuchtte en zou deze jongen wel eens uitleggen hoe het zat. Hij wist ten slotte alles.
“Je bent een snotaap met een bel aan je neus”, probeerde hij de jongen uit te dagen.
“Hoor maar, er zijn altijd mensen die lelijk tegen je doen!” De jongen bleef glimlachen.
“Toch zie ik het anders.” De Man snapte er niks van. Hij deed er nog een schepje bovenop.
“Je bent een snotaap met een bel aan je neus én dichtgeknoopte oren. Pas maar op anders pak ik je pet af,” dreigde hij. Nog steeds glimlachte de jongen.
“Toch zie ik het anders.”
De man werd ongeduldig. Hoe kon dat nou? Hij pakte de pet van het hoofd van de jongen en keek hem boos aan. Hij zou hem eens een lesje leren!
“Je bent een snotterende snotaap met dichtgeknoopte oren en een bel aan je neus die zich ook nog eens laat bestelen, en daarom knijp ik in je arm!”, brieste hij terwijl hij rood aanliep. De schaduwen op de grond werden groter en groter.
“Toch zie ik het anders,” hield de jongen vol.
Dat wat u tegen mij zegt en wat u doet, vind ik inderdaad niet fijn.
Toen zakte de Man op zijn knieën. Hij begreep er hélemaal niks meer van.
“Hoe kan dat nou? Ik waarschuw je, maar je bent niet bang! Ik scheld je uit, pak je pet af en doe je pijn. Waarom geloof je me niet?” En daar had de jongen wel een antwoord op.
Hij stond op en voelde meteen de wind weer kriebelen. Die zag namelijk wat de jongen van plan was en vond het leuk. De jongen strekte zijn hand uit naar de Man en hielp hem overeind. Zachtjes draaide hij hem met zijn gezicht richting de zon.
“Dat wat u tegen mij zegt en wat u doet, vind ik inderdaad niet fijn. Maar u bent wel líef, diep van binnen. Voel maar. De zon is het met me eens!”
En toen liep de jongen zingend de heuvel af. De wind floot mee met zijn lied. En de Man? Die bleef de rest van de dag met zijn gezicht in de zon staan en werd weer helemaal warm van binnen. Vanaf die dag zag hij nergens meer grote, lange, koude schaduwen.